Beschermingsdossier Sinte Gitter - geschiedenis regio Landen

Geschied- en Heemkundige Kring Pepijn@Landen
Geschiedenis van de regio Landen

DEZE WEBSITE IS IN OPBOUW. GELIEVE BIJGEVOLG ENIG GEDULD UIT TE OEFENEN.

Geschiedenis van de Landense regio
Ga naar de inhoud
Middeleeuwen
De site van Sinte Gitter omvat de archeologische relicten van de Sint-Gertrudiskerk, de mottes met opperhof en neerhof Tombe van Pepijn en de Hunsberg en een bewoningszone, alles op zijn minst teruggaand tot de vroege middeleeuwen.
 
 
Beschrijving
De site van Sinte Gitter bevindt zich ten zuidwesten van Landen. Hoewel op moment van bescherming niet meer zichtbaar, ontsprong hier in het verleden de Sint-Geertruienbornbeek. De afgebakende zone omvat het westelijke deel van dit dal en aanpalende zuidelijke flank. De site wordt begrensd door een industrieterrein in het noorden, woonwijk De Mot begrensd door de Sint-Beggastraat, in het oosten en de achtertuinen van de bewoning langs de Raatshovenstraat in het zuiden. De westelijke grens van de afbakening omvat de zone met de bewoning weergegeven in de historische cartografische bronnen zodat de Wingbergstraat deels door de site loopt. Doorheen de archeologische zone loopt de Sint-Gertrudisstraat waarlangs nog een oude boerderij ligt ter hoogte van het Sint-Gitterplein.
Het nieuwe waarderende onderzoek focuste zich voornamelijk op bureauonderzoek waarbij alle bronnen werden samengebracht en geanalyseerd. In een tweede fase stond het veldwerk centraal met oppervlaktekartering, verkennend booronderzoek en geofysisch onderzoek.
Tijdens de evaluerende bureaustudie werden het Digitaal Hoogtemodel (DHM) en de gedetailleerde topografische opmeting die J. De Meulemeester vanaf 1982 uitvoerde, met elkaar vergeleken. In tussentijd blijken geen grote reliëfverschillen te hebben plaats gevonden. Opmerkelijk is de steilrand die het noordelijk deel van de vallei afbakent. Een aantal andere steilranden bevindt zich op de perceelsgrenzen. Ze zijn grotendeels te wijten aan zogenaamde graften, een oude vorm van erosiebestrijding. Terwijl op het DHM de Hunsberg volledig ontbreekt, komt de verhevenheid goed tot uiting op de topografie van De Meulemeester, zij het met een foutmarge van één meter. Motte en grachten zijn duidelijk zichtbaar in het reliëf. Ook de 'Tombe van Pepijn' met oorspronkelijk omgracht opperhof en neerhof zijn duidelijk herkenbaar. Het hoger gelegen gebied van de Sint-Gertrudiskerk wordt aan alle kanten begrensd door een steilrand die vooral aan de oostelijke zijde zeer hoog is. De situering van de oorspronkelijke bron is nog herkenbaar als een lager, met kleine steilranden begrensd perceel. Ook het verloop van de beek is nog zichtbaar te reconstrueren.
De summier gepubliceerde gegevens van de opgravingen van de Sint-Gertrudiskerk door J. Mertens (1958) en J. Erven (1980-1981), zijn opnieuw geanalyseerd met behulp van de originele veldtekeningen en -notities. Hieruit bleek dat heel wat archeologische sporen (onder andere vele graven) niet of slechts gedeeltelijk geregistreerd zijn. Vooral de omvang van de opgravingen in 1980 en 1981 blijft onduidelijk. Beide archeologen bleken hun aandacht beperkt te hebben tot de oudere en belangrijkste graven. Vele graven bleven ongeregistreerd. Alle beschikbare documentatie werd samengevoegd op één plan dat geprojecteerd werd op nieuwe opmetingen van de nog vrij liggende kerkmuren (door middel van Robotic Total Station en Global Positioning System). Beide opgravingscampagnes hebben belangrijke sporen aangetoond op het kerkterrein. De oudste sporen refereren naar een begraafplaats uit de 7de eeuw. Zowel noord-zuid als west-oost gerichte graven met Merovingische bijgaven waren aanwezig. In tegenstelling tot Mertens’ interpretatie, is aan de west-oost graven geen christelijke connotatie te geven. Een eerste houten kerkje werd op dit (elitaire?) grafveld opgericht. Het werd vrij snel vervangen door een eerste stenen, éénbeukige kapel met vierkant oostelijk koor. Een aantal graven in het koor is in verband te brengen met deze eerste kerk. Mogelijk diende ze als grafkapel voor een kleine groep mensen of elitaire familie.
Deze vroegmiddeleeuwse eigenkerk groeide uit tot parochiekerk voor een lokale gemeenschap. Ze heeft door de eeuwen heen talrijke wijzigingen ondergaan, van Karolingische kerk tot romaanse en gotische kerk. De faseringen die Mertens en Erven voorstellen, stemmen niet met elkaar overeen. Bovendien zijn ten noorden van de kerk nog muren van andere gebouwen aangetroffen, waarvoor tot op heden geen interpretatie mogelijk is. De begraafplaats in en rond de kerk bleef in gebruik tot in de 19de eeuw wat resulteerde in een enorm aantal graven die helaas niet allemaal ingetekend bleken. Veel graven zijn opgebouwd uit gerecupereerd Romeins materiaal. Ook verschillende middeleeuwse antropomorfe graven zijn aanwezig. Opmerkelijk is de vaststelling dat enkele graven doorlopen tot het westelijke perceel en zich dus buiten de afbakening van het beschermde monument bevinden. Ook de kerkhofmuur ligt grotendeels buiten de beschermde zone. Het is dus te veronderstellen dat de site zich deels voortzet in westelijke richting. Dit lijkt bevestigd door de steilrand die daar ook gesitueerd is. Waarschijnlijk was het kerkterrein aan alle zijden begrensd door een historische steilrand.
Zowel de 'Tombe van Pepijn' als de Hunsberg zijn nog zichtbaar aanwezig in het landschap. Vooral de Tombe van Pepijn is een indrukwekkende verschijning. De uitgebreide neerhofgracht is nog enigszins herkenbaar in het terrein. Ook de mottegracht is nog herkenbaar en begrensd door een steilrand. De gracht rondom de Hunsberg is nog herkenbaar in het noorden, westen en zuiden. Het centrale deel van het mottelichaam is afgegraven en ook de westelijke en oostelijke flank lijken onderhevig geweest aan vergravingen. De oostelijke rand van de motte blijkt nog steeds aangeploegd.
Digitalisering van Mertens’ puttenplannen van de Tombe van Pepijn (onderzoek 1958-59) en analyse van zijn nota’s en de latere interpretaties van De Meulemeester en Matthys (1981), toonden aan dat onder en rondom de motte al bewoning aanwezig was van voor de volle middeleeuwen. Vanaf het eind van de 11de eeuw tot het begin van de 13de eeuw is een versterking gebouwd bestaande uit twee omgrachte arealen: een opperhof met aarden ophoging of motte en een neerhof waarop boerderijen aanwezig waren. Beide omgrachte arealen hebben diverse ontwikkelingsfasen gekend waarover nog veel onduidelijkheid bestaat. In beide zones waren mogelijk stenen constructies aanwezig waarvan sommige muren duiden op activiteiten na het verval van de site vanaf de tweede helft van de 13de eeuw. Tot op heden is enkel de motteheuvel van het opperhof beschermd. De Hunsberg die nooit het onderwerp was van archeologisch onderzoek, is minder intact gebleven vanwege vergraving en aanploeging. De opmetingen van De Meulemeester (na 1982) en de studie door De Meulemeester en Matthys (1981) tonen aan dat de verhevenheid als ‘abschnittsmotte’ te interpreteren is. De omgrachting ervan is nog waar te nemen in het terrein. Verrassend was de vaststelling dat enkel het zuidoostelijke deel van het mottelichaam en een deel van de zuidelijke gracht daadwerkelijk beschermd zijn als monument.
De opgravingsresultaten van het noodonderzoek van de KULeuven op De Mot (2000) werden gedigitaliseerd en in kaart gebracht. De ontdekking van twee middeleeuwse erven (stiepenbouw) aan weerszijden van de Sint-Gertrudisstraat en sporen van artisanale activiteiten in het noordelijke dal (tussen 1175 en 1300) bewijst dat de bewoning niet beperkt bleef tot de omgeving van de kerk.
Het veldonderzoek omvatte verschillende methoden en technieken zoals oppervlaktekartering, verkennend booronderzoek, topografische metingen en geofysisch onderzoek (grondradar of GPR, magnetometrisch onderzoek en elektrisch weerstandsonderzoek). De prospectievondsten bevestigen de zeer rijke bewoningsgeschiedenis van Sinte Gitter: naast een aantal Merovingische en Karolingische scherven die vroegmiddeleeuwse bewoning aantonen, is vooral het aardewerk uit de periode 1100 tot 1300 goed vertegenwoordigd. Aardewerk van na 1500 ontbreekt evenals Romeinse scherven. De bewoning lijkt zich verplaatst te hebben van zuid naar noord van de vroege tot de volle middeleeuwen. De boringen brachten soms verstoorde bodemprofielen aan het licht die mogelijk wijzen op de aanwezigheid van archeologische bodemsporen. Ook de boringen bevatten archeologische indicatoren zoals scherven, vuursteen en onverbrand bot. Zowel de ophogingslagen van beide mottes als het verloop van de grachten zijn in het verkennend booronderzoek vastgesteld. Hoewel colluvium is vastgesteld wat er op wijst dat het gebied onderhevig is aan erosie, blijken vele sporen (zoals de mottegrachten) toch nog gaaf bewaard te zijn.



 
 

 
 
Bibliografie
 
 
AARTS B. 1987: ‘Ter Borch’ (Oisterwijk) en de ‘Tombe van Pepijn’ (Landen, België): twee motteburchten en hun onderlinge relatie, Het Brabants Kasteel 10.1
 
AARTS B. 1991: De mottes van Landen (België) en Oisterwijk, een weinig bekende relatie, Ons Landens Erfdeel 14.40, 8-17.
 
DELAMEILLEURE P. 1982: De Romeinse villa ‘Sint-Gertrudis’ van Landen, Ons Landens Erfdeel 5.5, 26-28.
 
DEMETER S. 1988: Naissance d’une bourgade brabançonne: Landen, des origines à 1300 (ongepubl. Licentiaatsverhandeling VUB), Brussel.
 
DE MEULEMEESTER J. & MATTHYS A. 1981: De moten van het Sint-Gitterdal te Landen, Archaeologia Belgica 239, Brussel.
 
ERVEN J. 1981: De opgravingen 80-81, Ons Landens Erfdeel 4.13,8-13.
 
KEMPENEERS 2000: Leven in Landen. Een toponymisch-geschiedkundige studie, Tienen.
 
KEIJERS 2010: Studieopdracht naar een archeologische evaluatie van het Sint-Gitterdal (Landen, prov. Vlaams Brabant), RAAP-rapport 2173, Weesp.
 
LEFÈVRE G. 1887: Rapport sur les fouilles archéologiques faites dans les environs de Landen (Extrait du Bulletin de l’Institut Archéologique Liègeois XX), Liège.
 
LEFÈVRE 1904 : Landen et les villages environnants. Leurs origines et organisation sous le régime féodal, Brussel.
 
LODEWIJCKX M. 1991: Uit de grond van mijn hart. Archeologie in het Landense, Landen.
 
LODEWIJCKX M. 1994: De Romeinse archeologie in Groot-Landen na de opgravingen te Wange, Ons Landens Erfdeel 17.45, 31-51.
 
MERTENS J. 1976: Tombes Mérovingiennes et églises chrétiennes. Arlon, Grobbendonk, Landen, Waha, Archaeologia Belgica 187, Brussel.
 
PITON E. 1951 : Landen et les villages environnants. Leurs origines et organisation sous le régime féodal, Annales de la Société d’Archéologie de Bruxelles XVIII
 
SCHUERMANS 1863: Motte de Ste Gertrude ou ‘tombe de Pépin’ à Landen. Nivellement, Bulletin de la Société Scientifique et Literaire du Limbourg VI, 388-391.
 
STEIN R. 1995 : Brabant en de Karolingische dynastie. Over het ontstaan van een historiografische traditie, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis van de Nederlanden 110, 329-351.
 
VAN DE VELDE E., PAULUSSEN R., HOUBRECHTS S. & DEVILLE T. 2012: Villa Sint Gertrudis te Landen (gem. Landen). Studieopdracht naar een archeologische evaluatie en waardering, Condor Rapporten 76, Bilzen.
 
WAUTERS A. 1913: Landen, déscription, histoire, institutions, Tienen.
 
WERNER M. 1980: Der Lütticher Raum in frühkarolingischer Zeit. Untersuchungen zur Geschichte einer karolingischen Stammlandschaft, Veröffentlichungen des Max-Planck-Instituts für Geschichte 62, Göttingen.
 
 
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/24059/102.1, Landen: de site van Sinte Gitter.
 
Auteurs : Annaert, Rica
 
Datum  : 2014
Sinte Gitter: historiek

De oudste gegevens die van de site Sinte Gitter in Landen gekend zijn, betreffen enkele aardewerkscherven uit de ijzertijd afkomstig uit de opgravingen in het verleden. Over het algemeen zijn de metaaltijden in deze leemstreek nog relatief slecht gekend maar vermoedelijk was deze regio even dicht bewoond als het beter gekende zandig Vlaanderen. De Romeinse aanwezigheid in Landen is bevestigd door verschillende relicten en vondsten uit deze periode. Zo liep de Romeinse heirbaan van Tienen naar Tongeren door de gemeente en zijn er zeker drie tumuli (mogelijk vier) aangetoond. Verder zijn op de leemgronden rond Landen, hoogwaardige landbouwgronden in deze periode, de restanten van elf Romeinse villa’s aangetroffen. Een van deze villa’s zou zich onmiddellijk ten westen van het Sint- Gitterdal gesitueerd hebben: ‘opgravingen’ op een niet exact te lokaliseren plaats door Lefèvre in 1880 en de vondst van Romeinse dakpannen en aardewerk leidden tot deze conclusie. De muren van de Sint-Gertrudiskerk bevatten in elk geval veel Romeinse spolia en ook tijdens de opgravingen rondom de ‘Tombe van Pepijn’ kwamen diverse fragmenten Romeins bouwmateriaal aan het licht.

De vroegmiddeleeuwse occupatie van de site staat voornamelijk in verband met de historische figuur van Pepijn I of Pepijn van Landen, een elitaire figuur die zich in de 7de eeuw opwerkte tot hofmeier binnen het Austrasische rijk. De oudste historische bronnen met betrekking tot Pepijn, een anonieme Merovingische kroniek uit Bourgondië (circa 660) beter bekend als ‘pseudo-Fredegarius’ en de Annales Mettenses priores (circa 805) leggen nergens een relatie tussen Pepijn en Landen. Vanaf het midden van de 11de eeuw – wanneer ook ‘Landen’ ofte Landane een eerste vermelding kent in de Miracula Sancti Trudonis – ontstond meer aandacht voor de persoon Pepijn. In de Vita sanctae Gertrudis tripartita (dochter van Pepijn) is een uitvoerige levensbeschrijving van Pepijn I opgenomen, die later de basis vormt voor de Vita Pipinni (13de eeuw?). In dit laatste document staat de overbrenging van Pepijns lichaam van Landen naar Nijvel beschreven, wat tevens de eerste correlatie betreft tussen Pepijn en Landen. In de 13de eeuw groeit de historische interesse voor Pepijn en staat hij vermeld als ‘eerste hertog van Brabant’ in de Genealogia ducum Brabantiae ampliata (circa 1271) en komt de transfer van zijn lichaam van Landen naar Nijvel aan bod. Jan van Boendale vermeldt in zijn Brabantsche Yeesten (1300-1325) dezelfde feiten en stelt dat Pepijn tot zijn dood woonde op ene oude hofstat die dan nog steeds Oude Landen noemde. Dit laatste werk ontwikkelde zich spoedig tot de ‘standaardgeschiedenis’ van Brabant waardoor steeds meer en meer bronnen opduiken die Pepijn I met Landen verbinden. De historische correlatie tussen Pepijn en Landen is vandaag nog niet ten volle bewezen vermits vele middeleeuwse bronnen vervalst zijn om de toenmalige plaatselijke politieke en kerkelijke elite van bepaalde legitimaties te voorzien. Dergelijk legitimerend karakter blijkt ook aangetoond voor zowel de Brabantse Genealogieën als voor de vitae van Sint-Gertrudis en Pepijn en de Brabantsche Yeesten. Het is zeker niet uitgesloten dat Pepijn zijn woonst had in Landen: zonder twijfel was deze vroegmiddeleeuwse potentaat een grootgrondbezitter van domeinen die in hoge mate zelfvoorzienend waren. De exploitatie van een dergelijk bezit gebeurde vanuit een centraal gelegen hof waar de grondheer woonde. Een dergelijk centraal hof zal zich zeker bevonden hebben bij de oude bewoningskern van Sinte Gitter dat in het begin van de 14de eeuw inderdaad bekend stond als Oude Landen.
De aanwezigheid van de oeroude parochiekerk, ontwikkeld uit een eigenkerk en de latere motten bevestigen het bestaan van een vroegmiddeleeuws domein. De opgravingen van J. Mertens in 1958 en door J. Erven in 1980-1981 toonden aan dat een vroegmiddeleeuwse houten kapel opgetrokken was op een elitair 7de-eeuws grafveld. In dit kerkje lag de oorsprong van de oude parochiekerk in het Sint-Gitterdal, die gewijd is aan Sint Gertrudis, dochter van Pepijn en tot de 16de eeuw een lokale bewoningskern heeft bediend. De opgravingen toonden verschillende bouwfasen aan van Karolingisch, naar romaans en gotisch. Na herhaaldelijke plunderingen en vernielingen, is de gotische kerk afgebroken in de 18de eeuw nadat een nieuwe kerk gebouwd was in de stad. Bewoningssporen uit de vroege middeleeuwen kwamen niet aan het licht alhoewel enkele oudere vroegmiddeleeuwse vondsten gekend zijn onder andere een gouden triens gevonden in 1862 en een fragmentaire knikwandpot gevonden in 1978.
De beide mottes die onterecht de overlevering zijn ingegaan als graven van Karloman en Pepijn, zijn het onderwerp van terreinonderzoek geweest in 1958-1959 door J. Mertens (Nationale Dienst Opgravingen (N.D.O.)) en in 1978 door J. De Meulemeester en A. Matthys (N.D.O.). Beide zijn geïnterpreteerd als feodale mottekastelen met omgracht opper- en neerhof, die in verband te brengen zijn met de heren van Landen die voor het eerst vermeld zijn in de 12de eeuw en een rol speelden in de grensconflicten tussen het hertogdom Brabant en het prinsbisdom Luik. Hun macht komt ten einde als de hertog van Brabant in het begin van de 13de eeuw een nieuwe stad sticht namelijk Nieuw Landen. Vanaf 1318 staat het oude domein in het Sint-Gitterdal gekend als Ouderstad of Oud Landen.
Het archeologisch onderzoek toonde ook aan dat het onderhoud van de grachten rond de ‘tombe van Pepijn’ opgeheven werd vanaf de tweede helft van de 13de eeuw. In het begin van de 15de eeuw was het neerhof van deze motte in gebruik als boomgaard en in de 16de eeuw moet het terrein er zoals op moment van deze bescherming uitgezien hebben. Circa 1860 is het mottelichaam gedeeltelijk afgegraven waarna het relict aangekocht is door de staat. Op de ‘Hunsberg’ is nog geen archeologisch onderzoek uitgevoerd maar de motte is goed te duiden aan de hand van cartografische en historische bronnen. De eerste historische vermelding dateert uit 1312 (Heylsberch) maar de heuvel staat later ook bekend als Heynsberghe (1477), Hilleberghe (1500) en Oude Hove (1390, 1405). De hofstede moet in 1477 al lang verlaten geweest zijn maar de grachten waren volgens de kaart van Van Deventer (eind 16de eeuw) nog lange tijd watervoerend. Het fenomeen van de dubbele mottes is ook elders gekend (Noord-Duitsland) maar eerder uniek voor Vlaanderen (naast Kessenich). De functie ervan is nog steeds voer voor wetenschappelijk onderzoek.
In 2000 voerde de Katholieke Universiteit Leuven noodopgravingen uit aan de woonwijk ‘De Mot’, onmiddellijk ten oosten van de Hunsberg. Hierbij kwamen bewoningssporen uit de volle middeleeuwen aan het licht, meer bepaald twee middeleeuwse erven langs weerszijden van de Sint-Gertrudisstraat (reeds vermeld in 1418) en sporen van artisanale activiteiten meer noordwaarts in het dal. Geleidelijk aan kwam een einde aan de bewoning in Ouderstad. Tegen het einde van de 15de en het begin van de 16de eeuw zou de vroegere nederzetting onbewoond zijn. De pastorij werd verlaten in 1634. Terwijl zowel de kaart van Van Deventer (eind 16de eeuw) als deze van Ferraris (midden 18de eeuw) nog gebouwen weergeven langs de Sint-Gertrudisstraat en ten zuiden van de kerk, bleef in de19de eeuw enkel nog de hoeve bewaard die nog tot op vandaag bewoond is. De bron en het beekje waarnaar de site Sinte Gitter genoemd is, bleven evenmin bewaard. Enkel het grafveld rondom de kerk bleef tot in de 19de eeuw in gebruik.
In het kader van het waarderingsonderzoek voor de bescherming van de site van Sinte Gitter als archeologische zone werd ook onderzoek verricht naar de mogelijke aanwezigheid van een Romeinse villa onmiddellijk ten westen van de site van Sinte Gitter. De aanwezigheid van een Romeinse villa steunt vooral op de gegevens van Lefèvre die in 1884 tijdens opgravingen op niet nader geïdentificeerde percelen ‘ten westen van de tombe van Pepijn’ de (uitgebroken) muurresten van een ‘omvangrijke Romeinse villa’ attesteerde. Nog in 1977-1978 zou volgens Delameilleure de ligging van de villa zichtbaar geweest zijn in het gewas. Deze waarneming is echter niet meer te verifiëren. Verspreide Romeinse vondsten wijzen wel op Romeinse aanwezigheid in de buurt. Ook de boringen en het geofysisch onderzoek brachten geen sporen van de Romeinse villa aan het licht. Een nauwkeurige heranalyse van de oude kaartgegevens toonde evenwel aan dat de villa eerder zou gelegen zijn ten noordwesten van de site van Sinte Gitter. Deze zone is echter ingericht als industrieterrein dat momenteel niet in aanmerking komt voor verder onderzoek en opname binnen de perimeter van de bescherming. Het geofysisch onderzoek onthulde wel enkele anomalieën die in verband te brengen zijn met de oude bewoning die nog zichtbaar is op de vermelde kaarten van Van Deventer en Ferraris, in de zone ten zuidwesten van het kerkterrein.
Terug naar de inhoud